zaterdag 14 april 2012

Identiteit


Wij mensen beleven ons leven alleen maar in onze beleving. Daar speelt ons hele leven zich af. Wat je niet beleeft, beleef je niet. En wat je niet beleeft, lijkt daarom niet te bestaan. Omdat ieders verzameling van beleefde dingen anders is, is ieders beleving van hetgeen er bestaat, en dus van het leven, verschillend.

Onze beleving bestaat uit twee onderdelen: dat wat we waarnemen, en dat wat we denken. En die twee onderdelen zijn hecht met elkaar verbonden.

Om dingen te kunnen waarnemen, moeten we met die dingen geconfronteerd worden. We moeten ze tegenkomen op ons levenspad. Pas als ze binnen het bereik van onze zintuigen (al dan niet verlengd met technische hulpmiddelen) komen, als we ze kunnen horen, zien, proeven, voelen of ruiken, dan pas kunnen we ze waarnemen. Sommige mensen geloven in een zesde zintuig, de intuïtie, maar ook dat is dan een zintuig dat pas iets oppikt als het ermee geconfronteerd wordt.

Zintuiglijke waarneming door confrontatie is daarmee het ruwe bouwmateriaal voor onze beleving. Het bouwwerk van onze levensbeleving wordt echter in elkaar gezet door onze gedachten. Onze gedachten stapelen onze zintuiglijke waarnemingen op en maken er een bouwwerk van. En vervolgens nemen we dat bouwwerk weer waar, en daarmee beleven we dus onze eigen constructie.

Omdat er oneindig veel zaken zijn die we zintuiglijk kunnen waarnemen, en omdat ieders pad langs verschillenden dingen leidt, is het ruwe materiaal van iedereen anders. Iedereen beschikt over een andere verzameling bouwstenen om zijn beleving mee op te bouwen. En omdat het beeld van hetgeen er bestaat, bepaald wordt door hetgeen we beleven, zal iedereen een ander beeld hebben van wat er wel of niet bestaat. En daarom zal iedereen er anders over denken.

En met die gedachten maken we allemaal onze eigen constructie, onze eigen beleving van ons leven. En omdat we voortdurend geconfronteerd worden met andere mensen, worden we ook voortdurend geconfronteerd met verschillende constructies. Iedereen heeft een andere levensbeleving, en dat merken we op. Ook dat beleven we dus. We beleven daardoor dat we allemaal verschillend beleven. En omdat onze eigen beleving bepaalt wat er lijkt te bestaan, lijkt het alsof iedereen een ander bestaan heeft. Hij lijkt alsof iedereen verschillend IS.

We merken verschil op tussen IK en alle anderen. En dat verschil leidt tot de beleving uniek te zijn. We zijn als niemand anders; ik ben niet jij. Tenminste, niet helemaal. Maar wat zijn we dan wel? Omdat niemand hetzelfde is, bestaat er geen mogelijkheid om een voorbeeld te vinden; een ander die precies zo is als ik, en die ik kan waarnemen om mezelf zo te leren kennen. We kunnen onszelf dus niet leren kennen door ons evenbeeld te bestuderen.

De enig overgebleven mogelijkheid is dus onszelf te leren kennen op basis van de verschillen met alle anderen. Anders gezegd: we kunnen onszelf alleen identificeren door waar te nemen in hoeverre we verschillend zijn van anderen. Om die reden kunnen we onszelf alleen leren kennen, identificeren, in relatie tot andere mensen. En dat kan alleen op basis van het waargenomen verschil tussen 'ik' en de rest. Om te kunnen weten wie je bent - wat je identiteit is - zul je aandacht moeten geven aan het verschil tussen jou en de anderen.

Identiteit is dus niets meer dan verschil. Identiteit bestaat daarmee uit weten wat je niet bent. En omdat we ons leven (en dus onszelf) uitsluitend beleven in onze beleving, is onze beleving van wat we niet zijn, bepalend voor wat we denken wel te zijn. Het zijn daarmee de dingen die we niet beleven, die bepalend zijn voor wat we wel beleven, en dus voor het vaststellen van onze identiteit.

Wanneer we allemaal alles zouden beleven, dan zou iedereen alles beleven, en dan zou er geen verschil, en dus geen identificatie meer mogelijk zijn. Hoe meer beleving, hoe meer overlap van de eigen beleving met die van anderen, hoe minder beleving van verschil.

Dat houdt dus in: hoe minder we beleven, hoe meer verschil we beleven en hoe meer gevoel van identiteit we hebben. Hoe minder we beleven, hoe meer verschil met anderen, hoe sterker de identificatie, hoe sterker het gevoel van IK.

Mensen willen graag prettig leven. En omdat de beleving van ons leven zich uitsluitend afspeelt in onze beleving, willen we die beleving dus zo aangenaam mogelijk maken. Hoe we dat proberen te doen, wordt bepaald door onze WIL. En onze WIL bestaat uit gedachten. Het is de verzameling gedachten die de ruwe bouwstenen van onze zintuiglijke waarnemingen opbouwt tot onze beleving, en dus tot ons leven, en dus tot ons eigen unieke zelf. Tot onze identiteit.

Onze wil maakt een vooropgezet plan van hoe we ons leven willen beleven, in de veronderstelling dat dit de (voor ons) prettigste beleving van ons eigen leven, van wie we zijn, van onze identiteit zal zijn.

En omdat die identiteit wordt gedefinieerd door wat we niet zijn, bestaat onze wil uit wat we niet willen. Het is wat we niet willen beleven, dat bepaald wordt door onze wil. De wil bestaat daarmee uit het uitsluiten van beleving. Het is dus onze gedachte over hetgeen we niet willen beleven, die bepaalt wat we willen. En omdat we daarmee beleving uitsluiten, beleven we dingen niet. Hoe meer we willen, hoe minder we beleven. Maar leven is beleven.

Omdat ons leven zich uitsluitend afspeelt in onze beleving, leven we minder als we minder beleven. Anders gezegd: hoe meer we willen, hoe minder we beleven en hoe minder we dus leven.

Maar ook: hoe minder we beleven, hoe groter het verschil met de beleving van andere mensen en dus hoe sterker de identificatie. Die bestaat nou eenmaal uit verschil. Dus: hoe meer IK, hoe minder beleven, hoe minder leven. Identificatie leidt dus tot verarming, verschraling van ons leven.

Omdat identiteit gebaseerd is op uitsluiten van beleving, willen we ook liever niet geconfronteerd worden met de identiteit van andere mensen. Want dan zouden we met onze uitgesloten beleving geconfronteerd kunnen worden, en hem zo alsnog beleven, en dat willen we niet. We verzamelen daarom mensen om ons heen die vergelijkbare dingen uitsluiten uit hun beleving als wij zelf doen. Mensen met een vergelijkbare identiteit. Vergelijkbare identiteit die bestaat uit vergelijkbare uitsluiting van beleving. We noemen dat 'onze groep' of gewoon 'wij'.

En zo ontstaat er een groepsidentificatie die (net als ik-identificatie) gebaseerd is op uitsluiten. Mensen met een andere identiteit worden geweerd uit de groep, of worden aangevallen. En dat maakt verdediging tegen andere groepen noodzakelijk, en dus leiders en dus machtsongelijkheid etc.

Identiteit is dus gebaseerd op uitsluiten. In het collectief is dat goed terug te zien: iedere vorm van identificatie leidt tot uitsluiten. Een paspoort bijv. is niet bedoeld om mensen toegang te geven tot een ander land, maar om mensen die geen paspoort hebben uit te sluiten van die toegang. Wanneer toegang tot andere landen het werkelijke doel zou zijn, dan zou afschaffen van identiteitspapieren de beste oplossing zijn. Dan zou iedereen immers toegang tot elk land hebben.

De 'ik-identificatie' leidt dus tot uitsluiten van beleving, en dus tot uitsluiten van bewustzijn. Wat je niet beleeft lijkt niet te bestaan, en van wat niet bestaat kun je je niet bewust zijn. Volledig bewustzijn leidt dus tot het verdwijnen van identificatie, tot verdwijnen van het IK.

Het Boeddhisme verwoordt dat mooi in het begrip Nirvana dat zowel verlichting als volledig bewustzijn als verdwijnen betekent, maar ook in andere oude geschriften (zoals de Bijbel) kun je het terugvinden.

Het menselijk lijden bestaat uit het verschil tussen de beleving en de wil. Mensen lijden als ze andere dingen beleven dan ze willen beleven. En omdat de wil uit uitsluiten bestaat, lijden mensen dus als ze dingen beleven die ze liever hadden willen uitsluiten. Ook hierover heeft het Boeddhisme een mooie uitspraak: 'Begeerte (dingen willen) is de bron van alle lijden'.

Onze beleving (en dus ons leven) bestaat uit een combinatie van waarneming en wil. Hoe groter het aandeel waarneming, hoe kleiner het aandeel wil. En hoe minder wil, hoe meer beleving en dus hoe meer leven. Hoe meer leven, hoe minder verschil met anderen en dus hoe minder identificatie. Hoe minder identificatie hoe minder wil en dus hoe minder verschil tussen beleving en wil en dus hoe minder lijden.

Identificatie leidt dus niet alleen tot beperkt leven, maar ook tot een onprettige beleving van het overgebleven leven.

Mensen willen dingen omdat ze denken daarvan gelukkiger te worden. Dat is dus een vergissing. Anders gezegd: wil leidt tot identificatie en identificatie leidt tot uitsluiten en uitsluiten tot het verdwijnen van beleving. En leven is beleving.

Identificatie zou je daarmee virtuele, partiële zelfmoord kunnen noemen.