zaterdag 22 januari 2011

De crisis van 1931 voor Christus


Het jaar is 1931 voor Christus (bijna 4000 jaar geleden dus). Het is crisis. De door bijna iedereen zo gewaardeerde levensstijl van de voorgaande jaren lijkt definitief te gaan verdwijnen. Nog maar een paar jaar geleden kon bijna iedereen zijn volledige leven wijden aan het zichzelf plezieren. Bijna niemand hoefde te werken. Er was altijd genoeg.

Maar nu leeft de wereld in schaarste en verwarring. Oplossingen lijken vrijwel niet te bedenken. Hoe is dit zo gekomen?

Een paar eeuwen eerder maakte de kennis van productietechnieken het mogelijk om steeds efficiënter te gaan produceren. Voorheen moest iedereen werken omdat iedereen ongeveer evenveel consumeerde als hij kon produceren. Maar dankzij die nieuwe technieken kon er nu veel meer geproduceerd worden. En dat betekende dat er dus minder gewerkt hoefde te worden. En de technieken verfijnden verder, en zo hoefde er nog minder gewerkt te worden.

Zo’n 150 jaar geleden (dus rond 2081 voor Christus) drong het besef door dat nog maar één op de honderd mensen hoefde te werken om in ieders behoeften te voorzien. En dus konden 99 van de honderd mensen iets anders met hun leven gaan doen dan werken. De handigste werkers werden door de massa gedwongen om het werk doen, en de massa kon zich gaan bezighouden met plezier maken. De maatschappij bestond uit een dominante massa, en een kleine werkende onderklasse van slaven.

En de massa vermaakte zich. Iedereen kon zich vol overgave wentelen in hedonisme. Eten en drinken waren, naast deelnemen aan de talrijke orgieën, de belangrijkste dagvulling voor de massa. Niemand hoefde ergens anders aan te denken. We hebben het paradijs hervonden, was de gangbare gedachte. En ook de slaven zouden daar graag van genieten. Maar zij moesten keihard werken om de massa te voorzien in hun behoeften. De enige manier om zich van het slavenschap te bevrijden, was efficiënter werken. Immers, hoe efficiënter het werk, hoe minder slaven er nodig waren. De slaven werden daardoor meesters in het bedenken van intelligente oplossingen. Het gaf ze uitzicht op vrijheid, en een rijk leven.

Maar nu is het dus crisis. De slaven pikten het niet langer, en hebben de productie stopgezet. Ze waren al eens eerder in opstand gekomen, maar toen maakten ze geen schijn van kans. Die kleine onderklasse werd door de massa direct weer op haar plaats teruggeslagen. Maar nu lijken ze te volharden. Ze geven niet op, en hoe er ook geslagen wordt, ze weigeren te produceren. En nu is er dus een enorme schaarste ontstaan, en beginnen de eerste mensen al van de honger te sterven.

Om het tij te keren hebben veel mensen zich aangediend als vrijwilliger om, zolang de crisis duurt, dan maar even het werk van de slaven over te nemen. Maar alle kennis van de productietechnieken ligt bij de slaven, dus de vrijwilligers hebben geen idee hoe het allemaal werkt. En de slaven weigeren de kennis te delen. De toestand lijkt uitzichtloos.

We maken nu een stap in de tijd, en gaan naar het jaar 931 voor Christus. Duizend jaar verder dus. In die afgelopen duizend jaar is er veel (zo niet alles) veranderd. Na de crisis zag de wereld er heel anders uit. De overheersende massa kwam door die crisis tot het besef dat hun hedonisme en zelfzuchtigheid ervoor gezorgd hadden dat ze alle kennis was kwijtgeraakt. De massa had zich al generaties lang met niets anders bezighouden dan eten, drinken en feesten. Alle kennis was bij de slaven terecht gekomen. De crisis leidde tot het besef dat het anders moest.

Kennis werd nu (in tegenstelling tot feesten) de leidende drijfveer voor de mensen. En omdat de slaven alle kennis hadden, werden deze vrijgelaten, en werden ze van slaven in korte tijd leermeesters. In plaats van een ondergeschikte positie, kregen ze de belangrijkste posities. De kleine groep slaven groeide in duizend jaar tijd uit tot een kleine kenniselite. En nu deed het volk al het werk, en gaven de voormalige slaven de aanwijzingen.

Al snel kwam men erachter dat kennis prettig is. En dat het omzetten van die kennis in daden - werken dus - een zeer bevredigende bezigheid kon zijn. En omdat iedereen nu kon meedenken aan het verder perfectioneren van productietechnieken, werden ook nu de opbrengsten groter. De massa moest nu weliswaar werken, maar omdat de massa uit veel mensen bestond, en de productie efficiënt verliep, hoefde iedereen maar weinig te werken, en kon iedereen zich toch nog bezighouden met eten, drinken en feesten. De crisis had een bedreiging geleken, maar achteraf was iedereen er dankbaar voor. De nieuwe manier van leven beviel prima.

Maar vooral de voormalige slaven, die nu dus de kenniselite vormden, genoten van hun nieuwe positie. Ze genoten er zodanig van, dat ze die positie niet graag meer zouden opgeven. Daarom zorgden ze ervoor dat ze niet al hun kennis overdroegen aan het volk. Ze hielden een deel voor zichzelf, zodat ze altijd nodig zouden blijven, en daarom altijd hun elitepositie zouden kunnen behouden.

Maar doordat het volk nu zelf ook ervaring opdeed door te werken, vergaarde dat volk ook steeds meer kennis, en dat verzwakte de positie van de voormalige slaven. Ze besloten het volk opzettelijk foutieve instructies te geven om zo de kennis voor zichzelf te houden. Ze deden alsof ze kennis deelden, maar gaven desinformatie. En daardoor werd de productie minder efficiënt. Het volk begreep niet hoe dat kon. Omdat ze niet wisten dat ze desinformatie kregen, dachten de mensen dat die desinformatie kennis was. En dat desondanks de productie afnam moest dus een andere reden hebben.

De voormalige slaven zeiden dat het kwam vanwege de wijzigende omstandigheden. Er was minder regen dan vroeger, hoewel de mensen zich daarvan niets herinnerden, en het was kouder geworden en ook daarvan herinnerde men zich niets, maar het was tenminste een verklaring. En de voormalige slaven (nu dus de kenniselite) hadden de meeste kennis, dus zij zouden het wel weten...

Doordat de productie steeds minder efficiënt werd, moesten er steeds meer mensen werken. Het verschil tussen de werkenden (het volk) en de niet werkenden (de voormalige slaven, nu kenniselite) werd daardoor steeds groter. De positie van de kenniselite werd daarmee steeds sterker. Zeker nu ze ontdekt had dat ze die positie kon versterken door het geven van desinformatie. En omdat die desinformatie het volk steeds meer in verwarring bracht, kwamen de mensen steeds vaker om raad vragen, en kon die raad dus ook steeds duurder worden verkocht. En omdat de desinformatie de productie steeds verder afremde, moesten de mensen steeds harder werken om in de behoeften te voorzien, en om de raad van de kenniselite te kunnen betalen.

We maken nu weer een stap in de tijd. Het jaar is 2011 (na Chr., nu dus). En het is weer crisis. De voormalige slavenfamilies zijn uitgegroeid tot een kleine allesoverheersende elite. Een elite die alle macht en al het geld van de wereld bezit. De situatie is nu omgekeerd aan de situatie tijdens de vorige crisis. Nu is er een kleine groep niet-werkenden die alle macht heeft over een massa van werkende slaven. Toen was er een kleine groep slaven die door de massa overheerst werd. Bijna letterlijk een omgekeerde wereld.

En ook de crisis die in 2011 woedt, wordt gezien als een bedreiging. Er lijkt bijna geen uitweg. Maar net als bij de crisis van 1931 voor Christus, kan ook nu de enige uitweg nergens anders vandaan komen dan van de slaven. Pas als de slaven beseffen dat zijzelf de gewassen verbouwen, en niet de elite, dat zijzelf alle producten produceren, en niet de elite, dat zijzelf de orders opvolgen om naar het front te gaan, en niet de elite, dan pas zullen de slaven beseffen dat zij feitelijk alle macht in handen hebben, en dan is het met de overheersende klasse afgelopen. Net als de vorige keer. En dan zal ook deze crisis weer verdwijnen. En ook dan zullen het de slaven zijn die het meest genieten van hun herwonnen vrijheid.

donderdag 20 januari 2011

Kennis is macht

Iedereen kent de uitdrukking: "Kennis is macht". Weinig mensen staan echter stil bij de werkelijke betekenis hiervan.

Macht is alleen macht als er verschil in macht bestaat. Om macht te kunnen hebben, moeten er machtelozen bestaan. Om macht te ontlenen aan kennis, moet er dus ook verschil in kennis bestaan. Je kunt alleen macht uit kennis halen, als anderen die kennis niet hebben.

Machtigen weten dus iets wat wij niet weten. Door erachter te komen wat dat is (wat het is dat zij weten en wij niet) krijgen wij zelf ook die kennis, en vervalt het verschil in kennis. En dus ook het machtsverschil dat eruit voortvloeit.

Wanneer iemand kennis voor zichzelf wil houden, en die kennis dus niet met anderen deelt, dan is er maar één manier om erachter te komen wat die kennis inhoudt: kijken naar het hetgeen die ander (op basis van die kennis) DOET.

Wanneer iemand bijvoorbeeld plotseling een muur om zijn tuin gaat bouwen, tralies voor zijn ramen plaatst en zandzakken tegen de gevel zet, dan kun je daaruit afleiden dat hij die bescherming niet voor niets aanbrengt, en dus iets bedreigends verwacht. Hij weet iets wat jij niet weet.

Wanneer machthebbers ineens een elektronische muur om ons heen bouwen, kun je ervan uitgaan dat ook zij dat niet voor niets doen. Je kunt er dan van uitgaan dat zij iets weten wat wij niet weten, en daarom die elektronische muur NU bouwen.

Het enige belang van machthebbers is hun macht. Eeuwenlang hebben ze die macht kunnen behouden en uitbreiden op basis van onze onderlinge verdeeldheid en onwetendheid. Het is in hun optiek dus van het grootste belang dat die situatie zo blijft. Hun macht is gebaseerd op hun kennis: verdeeldheid en onwetendheid onder het volk, geeft ons macht.

Nu er door die machthebbers in hoog tempo geïnvesteerd wordt in een elektronische gevangenis, betekent dat dat zij weten dat ze in de nabije toekomst een andere methode dan onwetendheid en verdeeldheid nodig zullen hebben om hun macht te behouden. Het betekent dat er een einde dreigt te komen aan die onwetendheid en verdeeldheid. Anders zou er geen noodzaak zijn voor al die inspanningen en investeringen.

Als er binnenkort een einde komt aan onwetendheid, (als mensen dus bewust worden van de kennis die de machthebbers nu exclusief voor zichzelf houden) en daardoor gaan inzien dat er geen enkele noodzaak is voor verdeeldheid, dan moet er een ander middel ingezet worden om de macht te behouden: elektronische dwang.

Het is alleen zinvol om dat andere middel (die elektronische gevangenis) te implementeren als het vorige middel (onwetendheid en verdeeldheid) nog werkt. Net zoals het alleen zinvol om je huis te beschermen tegen een orkaan voordat de orkaan komt. Daarvoor moet je dus weten DAT die orkaan komt.

De machthebbers in deze wereld weten dus dat er binnenkort een omwenteling zal komen. Een omwenteling die (als ze nu niks doen) hun macht zal laten verdwijnen. Daarom nemen ze NU maatregelen.

We kunnen daaruit dus afleiden dat de machtselite weet dat er binnenkort een einde zal komen aan onze onwetendheid. Dat er een golf van bewustwording over de mensheid zal spoelen. Een golf van bewustwording die het verschil in kennis (en dus macht) tussen de mensheid en de machtselite zal laten verdampen. En dat die machthebbers weten dat dit zal gebeuren. Dat is af te leiden aan hun acties. En door dat afleiden, nemen wij een stukje van hun kennis over. We worden minder onwetend, en dus minder onmachtig.

Als wij dat kunnen herleiden aan hun acties (als we dat dus weten), gaan wij onze medewerking aan de bouw van deze gevangenis dan blijven verlenen?

vrijdag 14 januari 2011

Ego vs Zelf


Het woord ego is natuurlijk maar een woord. Het valt me op dat iedereen er iets anders mee bedoelt. En al die andere invullingen van het begrip ego, leveren dus weer andere (en vaak waardevolle, inspirerende) inzichten op.

Het punt is natuurlijk wel dat we daarmee niet over hetzelfde praten. We geven allemaal een andere inhoud aan het begrip ego, en daarmee praten we dus over verschillende dingen. En hoe interessant al die verschillende dingen ook zijn, we komen daarmee niet dichter bij begrip van het mechanisme van het ego. We praten domweg langs elkaar heen.

Toch is het begrip ego ontstaan (en het houdt ons blijkbaar bezig) naast het begrip 'zelf' of 'ik'. Het is ontstaan omdat er onderscheid lijkt te zijn. Anders was er geen aanleiding geweest om het te benoemen. Die aanleiding ontstaat pas als er onderscheid wordt waargenomen, en dus de behoefte ontstaat om dat onderscheid te benoemen.

Daarmee is ego dus een term voor iets dat zich juist onderscheidt van 'zelf' of 'ik'. Anders hoefde het niet benoemd te worden, en kon het gewoon 'zelf' of 'ik' genoemd worden.

Dus, als ik wil weten wat ego is, dan moet ik kijken naar het deel van een individu dat wel bestaat, maar zich onderscheidt van 'zelf' en 'ik'. Dat dus anders is. Pas dan is het de moeite waard om het te benoemen en pas als je weet WAT je benoemt, kun je het onderzoeken.

Ik zou daarom het ego willen benoemen als IETS dat het gedrag en de denkwijze van mensen beïnvloedt, maar dat geen deel uitmaakt van het (essentiële) zelf. Om te onderzoeken wat dat IETS is, gebruik ik een proefkonijn. En het enige proefkonijn dat ik altijd tot mijn beschikking heb, dat ben ik zelf.

Als ik dan naga wat mij drijft, dan zie ik dat ik gedreven word door wie ik ben, door dingen die bij mijn karakter passen, door mijn geweten, door mijn oorspronkelijke emoties, door mijn voorkeuren. Deze zaken zijn vrijwel onveranderlijk, en hoewel het één zich soms wat sterker manifesteert dan het ander, zijn het dingen die mijn hele leven bij mij blijven. Het is mijn eigenheid. Het is wat mij mij maakt en dat mij anders maakt dan anderen.

Daarnaast word ik voor een deel gedreven door mijn strategische keuzes. Ik anticipeer op dingen die gaan komen, en reageer op dingen die geweest zijn. Ik reageer op externe dingen. Ik probeer me te beschermen tegen de gevaren en bedreigingen die op me afkomen. En daarvoor gebruik ik de gereedschappen die mij ter beschikking staan. Mijn gedrag wordt dus voor een deel bepaald door mijn strategische keuzes. En die keuzes bestaan uit het determineren van hetgeen ik wel, of juist niet toesta.

Als ik bijvoorbeeld gedrag van een ander als bedreigend beschouw, dan zal ik dat niet willen toestaan, en dan gebruik ik bijvoorbeeld mijn verbale gereedschap om dat te bestrijden. Als ik word aangevallen (of denk te worden aangevallen) dan zal ik me proberen te verdedigen omdat ik die aanval (en de mogelijke gevolgen ervan) niet wil toestaan. Wanneer ik denk dat het mij helpt om een alliantie met een ander (of anderen) aan te gaan (als ik denk dat ik daarmee sterker sta) dan zal ik dat doen, of proberen te doen. Dan zal ik die ander dus accepteren omdat hij mijn positie versterkt.

Dit zijn allemaal strategische keuzes die mijn gedrag, mijn denkwijze (en mijn mate van angstbeheersing) in sterke mate kunnen beïnvloeden. Iedereen doet dit in een zekere mate (de één meer dan de ander) en bij de meeste mensen vormt dit gedrag (gedrag dat dus bestaat uit de verzameling van strategische keuzes uit zelfbehoud) een goed zichtbaar gedrag.

Ik wil die verzameling van strategische keuzes en het daaruit voortvloeiende gedrag graag eens het EGO noemen en het vanuit die invalshoek eens bekijken. In deze definitie is het ego dus het 'strategische zelf'. In tegenstelling tot het essentiële zelf.

En daar is helemaal niks mis mee. Het is een handig, en zelfs noodzakelijk gereedschap om te kunnen overleven. Maar net zoals als een hamer, of een boormachine, blijft het een gereedschap. En een gereedschap is weliswaar handig, maar zielloos. En dat is geen probleem.

Maar het wordt wel een probleem als ik ga denken dat ik mijn strategische zelf BEN. Als ik ga denken dat ik mijn verzameling keuzes BEN. Als ik ga denken dat ik mijn ego (in deze definitie) BEN. Mijn ego is dan dominant geworden.

In dat geval zal ik namelijk moeten denken dat mijn keuzes de enige juiste keuzes zijn en dat andere keuzes (gemaakt door anderen) een aanval zijn op mijn bestaan. Als ik denk dat ik mijn ego (mijn verzameling keuzes) BEN, dan BESTA ik (in mijn beleving) immers uit mijn keuzes. En wanneer ik zo’n keuze moet loslaten, dan verlies ik dus bestaansrecht. Toegeven dat mijn keuze minder goed is, betekent dat ik die keuze moet laten vallen, en dat ik daarmee een stuk van mezelf moet laten verdwijnen. Het ego ‘denkt’: “Ik ben mijn keuzes. Verdwijnen mijn keuzes, dan verdwijn ik.”

Mijn grootste angst wordt nu: ongelijk krijgen. Want ongelijk krijgen betekent nu: toe moeten geven dat de keuze van een ander beter is. En omdat ik denk te BESTAAN uit mijn keuzes, verlies ik dan dus bestaansrecht. Mijn angst voor ongelijk krijgen is daarmee dus doodsangst. Angst om te verdwijnen.

Om dat te voorkomen, moet ik me daarvoor dus behoeden. Ik moet me verdedigen tegen ongelijk krijgen. En verdedigen doe ik door mijn strategieën in te zetten. En mijn verzameling strategieën, is mijn ego. Door mijn behoefte mijn ego te beschermen, groeit mijn ego dus. Het wordt groter, en daarmee dominanter, en daarom zal ik me er nog meer mee identificeren. Ik zal het een nog grotere waarde geven, en omdat het daarmee (in mijn beleving) waardevoller wordt, zal ik het nog meer willen beschermen, en daarvoor nog meer strategieën ontwikkelen of versterken etc. En daarmee wordt mijn ego dus steeds dominanter.

Mijn ego is nu veranderd van een handig gereedschap in een dictator. Mijn ego is nu een dominant ego geworden. Mijn gedrag wordt nu gedicteerd door mijn ego. En alle andere ego’s zijn mijn vijand want alle andere ego’s bestaan uit andere keuzes, en die kan ik niet toestaan. Want als ik een andere keuze zal toestaan, moet ik mijn keuze opgeven, en dan verdwijnt er dus een stuk van mij (van wat ik denk te zijn). Dan ervaar ik dat als doodgaan van een stuk van mij.

Als ik me identificeer met mijn ego zal ik dus alleen een ander toestaan als dat mijn strategie versterkt. Als ik denk dat het aangaan van een alliantie met een ander, mijn positie versterkt. Dat kan alleen als de keuzes van die ander niet al te strijdig zijn met mijn keuzes, zodat ik die ander in een bepaalde mate kan accepteren. Ik kan dus alleen omgaan met mensen die vergelijkbare strategieën hebben. Dit is eigenlijk de definitie van politiek. Het is de reden waarom politici volledig egogedreven zijn, en het verklaart (omdat ego in deze definitie slechts een gereedschap zonder ziel of geweten is) waarom politiek altijd zielloos en gewetenloos is.

Net zoals mijn dominante ego andere keuzes niet kan toestaan, zullen andere dominante ego’s mijn keuzes niet kunnen toestaan. Over en weer zullen deze ego’s elkaar dus als bedreigend ervaren, en deze bedreiging zal aanleiding geven om het ego verder te versterken ter verdediging. Daarmee is het dus juist de ‘vijand’ die het ego (bestaande uit de strategieën) bestaansrecht geeft en voedt, en het daardoor laat groeien. Zonder bedreiging (zonder vijand), valt er voor het ego niets te verdedigen, en zal de macht ervan verdwijnen. Daarom zal een sterk egogedreven persoon ook nooit weglopen van een bedreigend ander ego (wat bij een bedreiging toch het meest logisch zou zijn), maar altijd in de aanval gaan of de aanval uitlokken en daarmee proberen het concurrerende ego te onderwerpen. Het dominante ego zal zijn gastheer/vrouw laten geloven dat iedereen gedreven wordt door een dominant ego (dus ook de mensen bij wie dat niet het geval is), en dat zal de aanval of de verdediging rechtvaardigen.

Het dominante ego zal dus grote waarde hechten aan het bestaan van een vijand, hoewel het ego ‘zegt’ dat het die vijand juist wil elimineren. Dat is tegenstrijdig (het kan niet samen bestaan) en daarom zal het ego altijd moeten liegen. Liegen is noodzakelijk voor het voortbestaan van het ego. Mensen die zich dominant laten leiden door het ego, liegen daarom voortdurend. Hoe dominanter het ego, hoe meer leugens noodzakelijk zijn. Kijk hierbij bijvoorbeeld naar politici, of machthebbers. Liegen is noodzakelijk voor hun voorbestaan omdat ze zeggen de vijand te willen elimineren, terwijl ze die vijand juist nodig hebben om te kunnen bestaan.

Waarheid is daarmee de echte vijand van het dominante ego. Het dominante ego zal er alles aan doen om waarheid buiten het bewustzijn van zijn gastheer/vrouw te houden. Zodra de gastheer namelijk ontdekt (bewust wordt) dat zijn dominante ego zich bedient van leugens (en hij dat ego dus niet meer gelooft), dan zal dat ego zijn macht verliezen. Het dominante ego zal zelfs zijn gastheer/vrouw proberen te laten geloven dat waarheid niet bestaat. Omdat bewustzijn alleen kan bestaan uit waarheid (aanname van onwaarheid is geloof, en is dus tegengesteld aan bewustzijn), zal de door het ego gedomineerde persoon ook altijd een laag bewustzijnsniveau hebben.

Toch is het dominante ego de grootste kenner van waarheid. Zodra een waardevolle waarheid wordt aangeboden zal dat ego dit onmiddellijk als waarheid herkennen. Het zal zijn gastheer/vrouw dan ook onmiddellijk opdragen om deze waarheid buiten de deur te houden of weg te gooien. Alles is dan toegestaan: aanvallen, liegen, manipuleren, zelfs het verbreken van een goede relatie of vriendschap. Zelfs (in het uiterste geval) het elimineren van de gastheer/vrouw zelf (dat is de reden waarom sterk egogedreven mensen – bijvoorbeeld artiesten, acteurs- relatief vaak tot zelfmoord gedreven worden).

Alles om die waarheid buiten de deur te houden. Iedereen die wel eens iets van waarheid heeft proberen aan te bieden aan een sterk egogedomineerde persoon, weet tot wat voor heftige reacties dit kan leiden als die waarheid niet in de strategie past van die persoon, en dus moet worden afgewezen. Zijn ego herkent onmiddellijk die waarheid als waarheid, en de gastheer mag dat absoluut niet weten, en die waarheid al helemaal niet omarmen.

Dit is ook de reden waarom machthebbers geen waarheid kunnen toestaan. Als ze dat wel zouden doen, verdwijnt hun macht. Ze zullen waarheden daarom altijd bestrijden.

Het ego dicteert weliswaar het gedrag van een persoon die dominant egogedreven is, maar het neemt nooit verantwoordelijkheid voor de gevolgen ervan. Als bijvoorbeeld dat gedrag leidt tot het verlies van een relatie, dan ligt het nooit aan de eigen strategische keuzes. Altijd aan de ander. Of aan de gastheer/vrouw zelf, en dat uit zich dan in schuldgevoel vanwege het onvoldoende opvolgen van de bevelen van het ego. Oftewel: het ego verwijt dan zijn gastheer/vrouw onvoldoende zelfdiscipline. Ook dit kan (in het uiterste geval) tot zo'n vewoest zelfbeeld leiden dat het dominante ego zijn gastheer/vrouw opoffert en tot zelfmoord dwingt.

Ook dit zie je terug bij machthebbers (top-ego’s). Ook zij zullen nooit verantwoordelijkheid nemen voor hun daden of woorden: “het ligt niet aan ons, maar aan de Afghanen/Irakezen/immigranten/eigen burgers etc.” of “het ligt niet aan ons maar aan het chemiebedrijf dat onze bevelen onvoldoende opvolgde” of “met de kennis van nu…..” etc. Als de gastheren/vrouwen van de machthebber (het volk) hem dwingen tot het nemen van verantwoordelijkheid (hevig protest bijvoorbeeld; bestormen van regeringsgebouwen) dan zal hij nog liever zijn gastheren/vrouwen opofferen dan die verantwoordelijkheid nemen. Hij zal geweld inzetten tegen zijn volk.
Terug naar het proefkonijn:

Ik ben nu zo geconcentreerd op mijn ego, (omdat ik denk dat ik het BEN en al mijn aandacht er dus op gericht is), dat ik aan mijn essentiële zelf geen aandacht meer kan besteden. Ik merk het niet meer op, en kan er daarom dus ook geen waardering voor hebben.

Omdat ik zo gewend ben om op deze manier naar mezelf te kijken, kijk ik ook zo naar anderen. Ik ga ervan uit dat ook alle anderen hun ego ZIJN. Ik kijk alleen nog naar hetgeen ik van anderen kan accepteren, of moet afwijzen. Ik kan geen aandacht meer besteden aan wat ik van anderen (net zoals van mijzelf) zou kunnen waarderen. Ik kan dus ook niet meer van anderen houden. Net zomin als van mijzelf.


Ik beschrijf hierboven natuurlijk een extreem geval van egodominantie, maar het geeft het mechanisme wel duidelijk weer. En het mechanisme is (denk ik – voor mijzelf in ieder geval wel) erg herkenbaar. Het geeft ook weer waarom en op welke manier mensen slachtoffer kunnen worden van hun ego. En waarom het dus belangrijk is om het mechanisme te herkennen. Simpelweg om te voorkomen er zelf slachtoffer van te worden (en daarmee natuurlijk ook de mensen in mijn omgeving die dan ook last zouden hebben van mijn egogedrag).

Een korte blik op de manier waarop mensen in deze tijd en in deze wereld met elkaar omgaan, laat zien in hoeverre die wereld momenteel gedomineerd wordt door dit egogedrag.

Ik noem de verzameling van strategische keuzes en het daaruit voortvloeiende gedrag dus EGO. In deze definitie is het ego dus het strategische zelf. In tegenstelling tot het essentiële zelf.

Ik zie het ego dus als een handig en noodzakelijk gereedschap. En zoals met elk gereedschap: je moet er wel zorgvuldig mee omgaan, anders gaat het je beschadigen.

Nogmaals, mijn definitie is niet bedoeld om andere definities van het begrip ego onderuit te halen of zo. Die andere definities zijn vaak zeer interessant en waardevol, maar daarover heb ik het nu even niet. Wat ik probeer te doen is te begrijpen waarin ego zich van ‘zelf’ onderscheidt. Een onderscheid dat blijkbaar ooit de behoefte heeft laten ontstaan om het te benoemen, en waardoor het woord EGO is ontstaan.