maandag 29 november 2010

Vrijheid


Wordt vrijheid gevonden in jezelf, in je eigen gedachten en bewustzijn, of is vrijheid iets dat door de buitenwereld of de autoriteiten wordt toegekend of afgenomen? Dat is een steeds terugkerende vraag. Is het mogelijk om autonoom, dus in je eentje, vrij te worden, of moeten daarvoor eerst de bestaande externe machtsstructuren worden veranderd: regeringen omver geworpen, bankiers verjaagd?

Is vrijheid een mentale individuele toestand, of een culturele collectieve toestand?

Ik neig hoe langer hoe meer naar de gedachte dat daartussen geen verschil bestaat.

De macht van iedere heerser bestaat nergens anders uit, dan uit de gehoorzaamheid van anderen. Naarmate mensen meer aan hem gehoorzamen, of er meer mensen aan hem gehoorzamen groeit zijn macht. Macht is immers niks meer dan de mogelijkheid om anderen te laten doen wat de machthebber wil; om anderen te laten gehoorzamen.

En die macht kan hij aanwenden voor het uitoefenen van dwang. Dwang waarvoor hij gehoorzame onderdanen gebruikt om die ten uitvoer te brengen. Die gehoorzaamheid is
essentieel, omdat hij in zijn eentje niet langs alle deuren kan gaan om met zijn pistooltje ieders gedrag af te dwingen.

Zo heeft hij dus de gehoorzaamheid van bijvoorbeeld zijn politie en zijn leger nodig. Wanneer de heerser roept: ‘schiet!’ en de soldaten of de agenten zeggen: ‘nee, doe het zelf maar’, dan kan hij met zijn handen wapperen, en met zijn voeten stampen, of met een rood aangelopen hoofd gaan staan schreeuwen, maar dan heeft hij geen enkele macht. Het is de gehoorzaamheid van die soldaten en agenten die hem zijn dwangmiddelen verschaft, en die hem het gereedschap geeft om anderen (buiten politie, leger, ambtenaren) ook te dwingen om te gehoorzamen, waardoor zijn macht nog verder groeit. Zijn macht bestaat dus uit niets anders dan de gehoorzaamheid van anderen. Al of niet afgedwongen.

En vrijheid is nou juist de mogelijkheid om niet te gehoorzamen.

Kort gezegd: gehoorzamen leidt tot macht, en macht leidt tot afgedwongen gehoorzaamheid en dat leidt weer tot nog meer macht etc. En meer macht voor de één, betekent minder vrijheid voor de anderen.

Er zijn voor mensen twee motieven om te gehoorzamen: ten eerste (zoals hierboven beschreven) vanwege dwang. Maar daarnaast, en nog belangrijker: om geen verantwoordelijkheid te hoeven dragen. Veel mensen geven graag hun verantwoordelijkheid aan een ander, een leider, in de veronderstelling dat deze leider die verantwoordelijkheid voor hen zal dragen. In de veronderstelling dat ze daarmee niet meer zelf verantwoordelijk zijn. Maar dat is een illusie. Een misvatting.

Degene die zijn verantwoordelijkheid denkt in te ruilen voor gehoorzaamheid, is net zo verantwoordelijk voor de inrichting van de wereld als iemand die dat niet doet. Hij is namelijk verantwoordelijk voor het ontstaan van de bestaande hiërarchische structuur. Hij is degene die met zijn gehoorzaamheid de macht van de heerser voedt. Hij is daarmee verantwoordelijk voor de macht van die heerser. En daarmee voor zowel zijn eigen onderdrukking, als die van anderen. Net zoals degene die niet gehoorzaamt, verantwoordelijk is voor de vrijheid van zowel zichzelf als die van anderen. Verantwoordelijkheid voor de vormgeving van het collectief is daarmee nooit af te dragen of te ontlopen. Ook niet door te gehoorzamen want ook dat draagt bij aan de vormgeving van het geheel.

Wat er ontbreekt is dus niet verantwoordelijkheid, maar besef van verantwoordelijkheid.

De inrichting van het collectief bestaat uit het gedrag van alle individuen, en al die individuen zijn er dus verantwoordelijk voor. Willen we dat collectief veranderen (willen we bijvoorbeeld meer vrijheid) dan kan dat alleen in het besef dat wij (alle mensen) daarvoor verantwoordelijk zijn. Zolang we dus naar de machthebbers blijven schreeuwen en verbetering eisen, blijven we in de veronderstelling dat ZIJ verantwoordelijk zijn voor het wel en wee van de wereld. En daarmee blijven we de vergissing ondersteunen dat we zelf geen verantwoordelijkheid dragen, maar dat ZIJ het beter of rechtvaardiger moeten doen. En met die vergissing voeden we hun macht én onze onvrijheid.

Het enige dat er dus nodig is voor vrijheid is: niet gehoorzamen. En de beslissing om dat al of niet te doen, kan pas gemotiveerd worden genomen als het besef doordringt dat iedere beslissing om wel te gehoorzamen zal leiden tot meer macht, en dat die macht zal leiden tot meer dwang om te gehoorzamen, en daarmee dus tot meer onvrijheid. Pas wanneer iedereen beseft dat zijn gehoorzamen direct leidt tot onvrijheid van niet alleen zichzelf, maar ook van anderen, dan kunnen degenen die met hun gehoorzaamheid deze macht voeden, gewezen worden op hun verantwoordelijk zijn voor de onvrijheid van de rest.

Vrijheid kan dus helemaal nooit bestaan zonder besef van verantwoordelijkheid voor het geheel. Vrijheid kan alleen ontstaan als iedereen ervan doordrongen is dat de werkelijke dictator niet bestaat uit de regering, of de bankiers, maar uit degenen die aan hen gehoorzamen. Wil je dus iemand verantwoordelijk houden voor onvrijheid, dan moet je daar niet aankloppen, maar bij degene die daarvoor werkelijk verantwoordelijk is: jijzelf, of je buurman als hij weer eens slaafs gehoorzaamt. Hij is de werkelijke boosdoener. Ook al weet hij het misschien nog niet.

Iedereen is daarmee in precies dezelfde mate verantwoordelijk voor hoe de wereld eruit ziet en dus ook voor de mate van vrijheid. Die wereld IS iedereen.

woensdag 24 november 2010

Over geld, macht, Islam, politiek en oorlog


De huidige machtsverhoudingen in de wereld vinden voor een belangrijk deel hun oorsprong in het oude testament dat voor zowel het Christendom als de Islam en het Jodendom gelijk is.

Hierin staat dat het zondig is om rente te vragen.

Wikipedia zegt hierover:

In veel religies werd het heffen van rente op een lening als een zonde beschouwd. Meestal ging dit uit van twee benaderingen. Volgens de eerste kon geld zich niet zomaar 'uit zichzelf' vermeerderen, omdat alleen God of de goden zaken konden scheppen. De tweede, meer praktische reden om het heffen van rente als zonde aan te merken, was het feit dat woekeraars soms doelbewust dermate hoge percentages rekenden dat de schuldenaar nooit uit de schulden kon komen en al zijn goederen en uiteindelijk zijn vrijheid moest afstaan. Een dergelijke gang van zaken werd gelijkgesteld aan stelen, en was daarmee een zonde.

Om deze reden verbood de katholieke kerk tot in de middeleeuwen het heffen van rente. Joden, daarentegen, interpreteerden de regels van het oude testament anders. Het oude testament verbood het vragen van rente aan broeders, en omdat niet-joden geen broeders waren (zo redeneerde men) was het vragen van rente aan niet-joden toegestaan. Dit is de oorsprong van de prominente aanwezigheid van joden in de bancaire en financiële wereld, tot op de dag van vandaag.

Nogmaals Wikipedia:

In de Middeleeuwen was het christenen verboden rente te heffen, wat leidde tot de positie van joden als bankiers en geldverschaffers. Ook joden zelf was het in principe niet toegestaan rente te heffen, maar dit renteverbod gold niet wanneer zaken werd gedaan met niet-joden.

Uiteraard trokken de enorme winstmogelijkheden later ook niet-joodse zakenlieden aan, maar de internationale bancaire wereld telt nog steeds een onevenredig groot aantal joodse bestuurders en topfunctionarissen. En dat heeft dus helemaal niks met een “joodse volksaard” of zoiets te maken, maar heeft een puur historische oorsprong.

Wel werd al snel duidelijk dat de bijzondere maatschappelijke positie van bankiers enorme privileges met zich meebracht. Buiten private rijkdom, groeide ook de bestuurlijke invloed van de bankiers. En die invloed explodeerde met de introductie van een systeem met de naam fractional reserve banking in de late middeleeuwen.

Het systeem hield in eerste instantie in dat bankiers maar een klein deel (bijv. 10%) van het aan hen toevertrouwde goud in hun kluis hoefden te houden voor het geval een eigenaar het zou komen ophalen. Omdat het nooit voorkwam dat alle eigenaren tegelijkertijd hun goud kwamen ophalen, bleef er altijd een voorraad goud bij de bankiers. En dat goud (dat hun eigendom dus niet was) leenden ze uit tegen rente.

Met komst van waardepapieren (papiergeld) keerden de bankiers dit mechanisme om. Ze konden zelf waardepapier drukken, en met het in bewaring nemen van één goudstuk, kon nu voor tien goudstukken waardepapier worden uitgegeven, en tegen rente worden uitgeleend. De bankiers werden hiermee een vrijwel onuitputtelijke bron van geld (en daarmee schuld), maar die bron bestond feitelijk op basis van valsemunterij. Er werd immers papiergeld in omloop gebracht waar geen goud tegenover stond.

In eerste instantie stuitte dit systeem op weerstand bij de bestaande machthebbers, maar al snel bleek dat de bankiers hiermee ook de constante geldhonger van koningen en staten konden stillen, en zo werden er verbonden gesmeed tussen de bankiers en die machthebbers. In die zin dat deze vorm van valsemunterij door de wetgevers werd gelegaliseerd op voorwaarde dat de staten ervan konden profiteren.

Ook nu nog is vrijwel het gehele wereldwijde bancaire systeem gestoeld op dit mechanisme. En dat heeft er in de loop van de tijd voor gezorgd dat de bancaire wereld geworden is tot een supranationale wereldmacht. Een wereldmacht die zich niets hoeft aan te trekken van grenzen of nationale wetten.
Vrijwel alle overheden en staten zijn volledig afhankelijk geworden van de welwillendheid van de financiers. En dat geeft die financiers macht over de staten en de bestuurders ervan. Politici en bestuurders kunnen zich uitsluitend bewegen binnen de door de bankiers gestelde kaders. En binnen die kaders staat het belang van de financiers voorop. Voldoet een land of een politicus niet aan de eisen, dan wordt de geldkraan simpelweg dichtgedraaid.

Tot het einde van de negentiende eeuw konden de bankiers die macht alleen laten gelden via de gevestigde politiek in de landen die financieel afhankelijk gemaakt waren. Maar dat hield ook een beperking in van hun invloed. En die beperking betekende dat men rekening moest houden met de internationale verhoudingen tussen de verschillende staten. Staten die individueel weliswaar volledig in de financiële houdgreep zaten van de bankiers, maar onderling vaak op gespannen voet stonden. Spanningen overigens waar de bankiers garen bij sponnen omdat oorlogvoeren de belangrijkste oorzaak was van vraag naar kapitaal, en die daarmee de afhankelijkheid van de staten aan de bankiers deed toenemen.

Dit systeem had de internationale bankiers dus enorme macht en invloed gebracht in het grootste gedeelte van de wereld. Ze waren achter de schermen de werkelijk machthebbers geworden die de officiële machthebbers konden besturen met hun controle over geld. Dit gold voor de gehele westerse wereld. De rest van de wereld was of gekoloniseerd door de westerse mogendheden, en vielen dus ook onder de invloed van de bankiers, of oninteressant.

Dat veranderde tegen het einde van de 19e eeuw. Ten eerste werd in 1869 het Suezkanaal geopend. Hierdoor werd de handelsroute naar de oostelijk koloniën met 8000 km bekort, en daarom werden de omringende landen (met name Egypte) van groot strategisch belang. Maar nog belangrijker was de ontdekking van grote olievoorraden in het Midden-Oosten.

Het Midden-Oosten was jarenlang slechts een achtergestelde regio van het Ottomaanse rijk. Met het einde van de negentiende eeuw kwam daar sterke verandering in. Dit had twee oorzaken:
1. De strategische ligging. In 1869 werd in Egypte het Suez-kanaal geopend, wat een uiterst handige handelsroute werd tussen Europa en India. De koning van Egypte, Ismail, wilde Egypte moderniseren en bouwde uiterst moderne, semi-Parijse wijken in Cairo. Dit kostte ontzettend veel geld, en daarom zette de Egyptische koning in 1875 de aandelen van het Suez-kanaal op de markt. Meteen kocht de Britse premier de aandelen, waarmee Groot-Brittannië haar handelsroute met India ruim 8000 km had verkort. Het Suez-kanaal was nu de navelstreng van het Britse rijk geworden. Na hevige rellen in Egypte tegen de Westerse aanwezigheid, werd Egypte een Brits protectoraat.

2. De olie. In het begin van de twintigste eeuw werden enorme olievelden ontdekt in het Midden-Oosten, voornamelijk in de Arabische golf.
Deze twee oorzaken leidden ertoe dat het Midden-Oosten één van de belangrijkste regio's in de wereld werd. De Westerse mogendheden moesten dit zien te besturen.

Het Midden-Oosten werd dus in korte tijd ineens een enorm belangrijke regio. Een regio waarop de bancaire elite dus (kosten wat het kost) haar greep moest krijgen. Door de potentiële enorme inkomsten uit olie, en de controle over westerse handelsroutes, zouden de lokale machthebbers in die regio geduchte concurrenten kunnen worden, en dat kon uiteraard niet worden toegestaan.

Maar hier stuitten de bankiers op een probleem: het Midden-Oosten werd gedomineerd door de islamitische religie, en volgens die religie mocht er geen rente gevraagd of betaald worden. Een religieuze wet die tot op de dag van vandaag nog steeds bestaat in veel islamitische landen. De vertrouwde bankiersstrategie van fractional reserve banking om de macht in handen te krijgen, ging hier niet op. Er moest dus iets anders verzonnen worden.

Ook de invloed op de verschillende westerse naties bood geen uitkomst. Men kon niet één van die naties verplichten om het Midden-Oosten door middel van oorlog te onderwerpen. Dit zou de onderlinge machtverhoudingen tussen de landen scheeftrekken en dat zou leiden tot een internationale oorlog tussen die uitverkoren natie en de andere westerse landen.

De bankiers hadden weliswaar de macht over alle westerse landen afzonderlijk, maar de betrekkingen tussen die landen waren van dien aard dat samenwerking uitgesloten was. Toch was bij gebrek aan bancair/financiële strategieën, oorlog uiteindelijk de enige overgebleven mogelijkheid om het Midden-Oosten te onderwerpen.

Maar om oorlog te kunnen voeren is een aanleiding nodig. Een aanleiding om de steun en de samenwerking te genereren van de landen die deze beoogde oorlog moeten gaan voeren. Het is immers onmogelijk om zomaar en zonder officiële rechtvaardiging een oorlog te starten zonder als agressor aangewezen te worden. Bovendien zou dat de werkelijk drijfveer (totale wereldmacht van de bancaire sector) onthullen.

Meestal wordt de benodigde aanleiding gevonden in het provoceren van de beoogde tegenstander om daarmee een aanval uit te lokken. Maar de landen in het Midden-Oosten hadden geen enkele baat bij een aanval op hun afnemers. Olie was immers vooral gevraagd door de geïndustrialiseerde wereld, de westerse landen dus, en de islamitische landen zouden die westerse landen (hun klanten) dus nooit aanvallen. Er moest een ander plan komen.

Een langetermijnplan dat uiteindelijk zoveel onrust in de regio moest gaan brengen dat de islamitische wereld aangevallen zou kunnen worden met steun van de rest van de wereld. En zo kwam men op het idee van het zionisme. Een supranationale politieke beweging met als doel de stichting van een joodse staat op Palestijns grondgebied, midden in de islamitische wereld. Een politieke beweging die gestoeld is op ideeën over de joodse identiteit en de joodse geschiedenis. Een beweging die nauwelijks gebaseerd is op religieuze gronden, maar die politieke en strategische doeleinden nastreeft.

Rond 1900 bestond er eigenlijk nauwelijks zoiets als een joodse identiteit. Joden waren verspreid over de wereld en de meeste leidden een seculier bestaan. Veel van die joden hadden geprofiteerd van de welvaart die hun historische voorsprong gebracht had. Ze behoorden vaak tot de elite en zagen geen aanleiding om die positie op te geven en te vertrekken naar Palestina. Wel bestond er wereldwijd een groep orthodoxe joden die terugkeer naar Israël nastreefden, maar dan uitsluitend op religieuze gronden, dus na de komst van de Messias, en niet op seculiere basis, zoals het zionisme voorstelt.

Om het plan te laten slagen, moest er dus een strategie gevonden worden die uiteindelijk zou leiden tot de acceptatie van een joodse staat op islamitisch grondgebied. Een staat die gesteund zou worden door de westerse wereld en bestreden door de islamitische wereld. En in dat bestrijden zou een rechtvaardiging voor een aanval gevonden worden.

In 1897 kwam onder leiding van Theodor Herzl het eerste Internationale Zionistische Congres bijeen. Om te kunnen slagen stelde men zich tot doel om te komen tot acceptatie van het idee dat joden een volk zijn. Zowel bij joden zelf als in de westerse opinie.

Daarvoor waren 4 dingen nodig:

1- Zichtbaar maken van joden in de westerse samenlevingen door middel van segregatie. In eerste instantie door het bevoordelen van joden ten opzichte van niet-joden. Dit zou dan zoveel weerstand oproepen bij niet-joden dat er een negatief beeld en een vijandige stemming t.o.v. joden zou ontstaan. De ontstane polarisatie zou zowel de joodse identiteit versterken, als de tegenstand ertegen.

2- Het initiëren en stimuleren van vervolging van joden als gevolg van die negatieve stemming.

3- Het vinden van rechtvaardiging bij westerse naties in het verlenen van steun voor de oprichting van de joodse staat als reactie op die vervolging.

4- Het verbinden van de westerse naties.

De meeste joden woonden in Midden-Europa, met name in Duistland en Oostenrijk. Om de gewenste tegenstellingen te creëren tussen joden en niet-joden, was het noodzakelijk dat dit gebied eerst tot grote armoede gedreven zou worden, en dat joden alle eliteposities zouden innemen. Om die armoede te bewerkstelligen en om de overige landen afhankelijker te maken van de bankiers, moest er een oorlog komen.

De eerste wereldoorlog voldeed prima. Duitsland werd na de oorlog aangewezen als boosdoener, en werd met het verdrag van Versailles gedwongen tot enorme herstelbetalingen. Dit bracht de geplande armoede onder de bevolking. Tegelijkertijd werden joden in topposities geplaatst in de financiële, culturele, economische en politieke wereld, en werden joodse ondernemingen volop gefinancierd. Joden vormden de nieuwe en zeer zichtbare elite in een omgeving van Duitse armoede. En dit bracht de gewenste onvrede met zich mee. Het was nu wachten op de eerste georganiseerde tegenstand.

Die tegenstand werd gevonden in een splinterpartij, de NSDAP, de Nationaal Socialistische (Nazi) partij die zich afzette tegen Versailles en de joodse elite. Een gezicht werd gevonden in een herkenbare figuur (markant uiterlijk, welbespraakt) en er werd een uitgekiende marketing/propagandastrategie ontwikkeld. Bovendien werd deze beweging door de zionistische bankiers rijkelijk gefinancierd. Met dat geld kon Hitler vliegensvlug (tussen 1933 en 1939) de economie herstellen, het sterkste leger van Europa opbouwen en met de eer strijken om zo het Duitse volk achter zich te krijgen.

Voorwaarde van de bankiers was echter dat Hitler de joden zou vervolgen op een historisch ongekend wrede manier. Voorstellen van de nazi’s om de joden te laten emigreren en zo Duitsland van de door hen gehate joden te verlossen, werden door de bankiers dan ook van tafel geveegd. De joodse identiteit werd eerst misbruikt, en de joden werden vervolgens letterlijk opgeofferd om het doel te bereiken.

Na de tweede wereldoorlog werd de holocaust gebruikt als aanleiding om de stichting van Israël te rechtvaardigen. Daarnaast werden de verschrikkingen van die oorlog aangegrepen om de westerse landen te verenigen in de VN en later de Europese landen in de EU. Alles in het kader van: “dit mag nooit meer gebeuren”.

In 1948 werd de staat Israël gesticht op Palestijns grondgebied met medewerking van de westerse landen. De oorspronkelijke islamitische bewoners van Palestina werden verdreven. Een daad die alleen kon worden gerechtvaardigd door de holocaust, waaraan de Palestijnen uiteraard geen enkele schuld hadden. Dit stuitte op grote verontwaardiging in de Arabische wereld en dat bracht de gewenste tweedeling tussen het Westen en het Midden-Oosten.

Maar ondanks een paar militaire strubbelingen en de voortdurende provocaties van Israël en de westerse landen, kozen de meeste islamitische landen toch voor het bewaren van een gespannen vrede. Het grote internationale militaire conflict waarop gehoopt was, bleef grotendeels uit. Er was te weinig aanleiding voor een groot internationaal initiatief om de gehele islamitische wereld aan te vallen en te onderwerpen, wat natuurlijk wel het uiteindelijk doel was/is.

Al snel werd duidelijk dat er nog een andere strategie nodig zou zijn. Een strategie die ertoe moest leiden dat moslims in een kwaad daglicht zouden komen te staan bij de westerse bevolking. Een strategie die de gehele islamitische wereld zou aanwijzen als potentiële bedreiging. En die strategie werd gevonden in twee richtingen: immigratie en terrorisme.

De immigratiestrategie werd gestoeld op de ervaringen die men had met de vooroorlogse joodse segregatie, maar nu andersom. Dat wil zeggen: men stimuleerde decennialang immigratie vanuit islamitische landen, maar de immigranten vormden nu niet de bovenklasse (zoals bij de joden) maar de onderklasse. Met name ongeschoolde en kansarme moslims werden in groten getale naar de westerse landen gelokt. Daar kregen ze in veel gevallen een voorkeursbehandeling als het ging om sociale en financiële ondersteuning. Dat leidde tot veel onvrede bij de oorspronkelijke westerse bewoners. Een onvrede die door academische opiniemakers en politici in de media werd weggezet als racisme en daarom niet mocht worden geuit. De immigratie zorgde met name in de grote steden voor enorme problemen. Problemen die door het bestuur en de politiek vrijwel volledig werden genegeerd, en afgedaan werden als xenofobie en onderbuikgevoelens.

Zo liep de onderhuidse spanning steeds verder op zonder de mogelijkheid van een uitweg. Er ontstond een latente anti-islam stemming die nergens gehoor kreeg, en nergens geuit kon worden zonder in de media geridiculiseerd te worden.

In het begin van de 21e eeuw werd daar de terrorismestrategie aan toegevoegd. Er vond een aantal aanslagen plaats, en die aanlagen werden in de schoenen van moslims of islamitische organisaties geschoven. Tegelijkertijd werd het embargo op kritiek op moslimimmigranten geleidelijk opgeheven. De door de bankiers beheerste media benadrukken voortduren het gevaar van terrorisme en dikken incidenten met immigranten dagelijks aan. Daarnaast krijgen nieuwe politici die een anti-islam agenda voeren in vrijwel alle landen vrij baan. Uiteraard zodanig ingekleed dat de bestaande gevestigde orde zonder gezichtsverlies kan blijven zitten.

Er wordt een gezicht gevonden (markant uiterlijk, welbespraakt) om de plotseling losgelaten emoties te verwoorden, te vertegenwoordigen en aan te wakkeren. De partij van die figuur wordt ook nu weer rijkelijk gefinancierd door de bancaire zionistische elite. Nu wordt de immigratieproblematiek (die al die jaren ontkend is) ineens het hoofdpunt op de agenda van alle politieke partijen en in de media.

Tegelijkertijd wordt er een internationaal propagandaoffensief gestart dat islamitische landen verdacht moet maken. Eerst Irak, dat onder valse voorwendselen aangevallen wordt. En vervolgens worden de pijlen gericht op andere landen in de regio, zoals Syrië en uiteindelijk Iran. Het is de bedoeling dat de internationale anti-islam stemming nu sterk genoeg is om de steun van de bevolking te winnen voor een oorlog tegen een land dat in de geschiedenis van haar bestaan nog nooit een ander land heeft aangevallen, laat staan een westers land.

En als de oorlog tegen Iran eenmaal een feit is (zo is de gedachte), zal dit leiden tot de gewenste wereldoorlog tegen de gehele islamitische wereld. Een oorlog die rechtvaardiging zal vinden in de wereldwijde angst voor islamitisch terrorisme of oorlogsdreiging. Een dreiging waarvan het idee in ruim honderd jaar tijd, stap voor stap, zorgvuldig gecultiveerd is, en die moet leiden tot acceptatie van oorlog tegen, en de onderwerping van het gehele Midden-Oosten aan de westerse mogendheden. En daarmee dus aan de financiers die daar de dienst uitmaken.


woensdag 3 november 2010

Vrije markt


Regelmatig krijg ik tegengas van mensen als ik het heb over corporate macht. De macht van het bedrijfsleven dus. Vooral de libertariërs onder ons hebben daar moeite mee. Volgens de libertariër bestaat er maar één soort macht en dat is overheidsmacht.

Nou heb ik de onderstaande definitie van macht al vaker gebruikt, maar ik herhaal hem nog maar eens:

Macht is het vermogen om anderen te laten doen wat jij wil.

En daarmee kunnen die anderen dus niet meer doen wat ze zelf willen. Macht van de één, bestaat dus uit de onvrijheid van de anderen.

De libertarische gedachte gaat er vanuit dat als overheidsmacht niet meer zou bestaan, iedereen kan doen wat hij zelf wil, vrij zal zijn, en macht dus verleden tijd zal zijn.

Daarom propageert de libertariër dan ook de ‘vrije markt’. Een vrije markt, zonder enige overheidsbemoeienis garandeert dezelfde mogelijkheden voor iedereen, en het hangt dus van de kwaliteiten en inspanningen van ieder individu zelf af in hoeverre men succesvol is.

In een vrije markt kan iedereen zonder obstakels ondernemen, en de gegenereerde winst is volledig voor de succesvolle ondernemer. En natuurlijk zal de ene ondernemer succesvoller zijn dan de andere.

Een succesvolle ondernemer zal een goed gevoel hebben voor de bestaande behoeften, en daarop inspelen. Of nieuwe latente behoeften ontdekken. En vervolgens datgene aanbieden wat die behoeften bevredigt. Dit mechanisme ligt aan de basis van de moderne economische theorieën.

Om succesvol te zijn, moet een ondernemer niet alleen rekening houden met de behoeften van het publiek, maar ook met zijn concurrenten. Want hij is niet de enige die graag een succesvol ondernemer wil zijn. De concurrent is uit op zijn marktaandeel, en dus zijn winst. De concurrent is de vijand, en de vijand dient bestreden te worden. Dat kan in binnen de libertarische gedachte maar op één manier: zorg dat je een beter product biedt tegen een lagere prijs dan je concurrent dat doet. Dan krijg je het grootste marktaandeel en dan versla je de concurrent. En dat is ook goed voor de consument.

Naarmate de ondernemer groter wordt, verstevigt zijn positie. Het wordt nu makkelijker om minder stevig in het zadel zittende ondernemers uit de markt te drukken. En hoe meer concurrenten hij uit de markt drukt, hoe sterker zijn concurrentiepositie, en hoe makkelijker het wordt om nog meer concurrenten uit de markt te drukken: hoe groter hij wordt, hoe makkelijker het wordt om nog groter te worden. Dat heet het "hefboomeffect".

Het wordt voor succesvolle bedrijven dus steeds gemakkelijker om nog succesvoller te worden. En succesvolle bedrijven trekken financiers aan, in de vorm van aandeelhouders die een graantje (of een zak graan) van het succes willen meepikken. En daardoor wordt het bedrijf nog sterker. Als dit mechanisme ongehinderd kan doordraaien, leidt het tot er een punt waarop er binnen een branche nog maar één overlevende is: de sterkste. Of dat alle succesvolle bedrijven in handen zijn van dezelfde financiers. En dat heet dan een monopolie.

Van de twee regulerende factoren: behoefte (vraag) en concurrentie, is er dan dus nog maar één over: behoefte. De macht van het bedrijf hoeft nu niet meer aangewend te worden om de concurrentie uit te schakelen, of om de gunst van de klant te bedingen, maar kan geheel gericht worden op de behoefte van de consument. Een behoefte die de enig overgebleven ondernemer (of club van aandeelhouders) nu naar keuze meer of minder kan bevredigen. Hij krijgt totale controle over een andere belangrijke factor binnen de economische theorie: schaarste.

Het economisch mechanisme wil dat schaarste (naast concurrentie, maar die is inmiddels uitgeschakeld) bepalend is voor de prijs van een product. Hoe schaarser iets is, hoe meer je ervoor kunt vragen. En omdat er niemand anders meer is die een vergelijkbaar product kan leveren, kan de monopolist zijn product zo schaars maken, of laten lijken, als hij zelf wil. En dus de prijs vragen die hij zelf wil, en dus zoveel winst maken als hij zelf wil. Tenminste, zolang de behoefte blijft bestaan.

Het mooiste zou het natuurlijk zijn als je monopolist bent die een behoefte bevredigt die altijd blijft bestaan. Een behoefte die altijd blijft bestaan omdat het een levensbehoefte is. Zoals bijvoorbeeld energie, of voedsel, of gezondheidszorg, of huisvesting, of geld. Dat mensen simpelweg niet (meer) zonder jouw product kunnen leven.

Als je daar eenmaal beland bent, dan heb je het als ondernemer in de vrije markt helemaal gemaakt. Dan heb je de macht over leven en dood van je afnemers, en je kunt vragen wat je wil, zolang het geen volksopstand oproept. Je hebt nu macht over het volk.

Je hebt van de vrijheid die de vrije markt biedt, gebruik gemaakt om macht te genereren en dus vrijheid van anderen af te nemen. Je bent de baas. Ten koste van de vrijheid van alle anderen.

Nou lukt het bedrijven niet vaak om een volledig monopolie te bereiken. Er zijn bijna altijd wel andere bedrijven die ook groot en succesvol zijn, en dus concurrenten blijven, net zoals jij een concurrent bent voor die andere bedrijven. En dat houdt dus in dat niemand kan heersen over de behoeften van het volk, en dat dus niemand de macht van het monopolie heeft.

Nou kun je van succesvolle ondernemers van alles zeggen, maar niet dat ze dom zijn. Wanneer een markt verdeeld wordt door bijvoorbeeld vijf grote concurrenten, dan zal het niet lang duren tot het doordringt dat je de monopolistische macht beter met zijn vijven kunt delen, dan er helemaal geen gebruik van maken. Als je de handen ineenslaat, en stiekem afspreekt elkaar niet meer te beconcurreren, dan ben je samen een monopolist, en dan heb je ieder een vijfde deel van de monopoliemacht. In plaats van niks.

Dat heet dan een kartel. En dat mag niet van de wet. Het zou de consumenten namelijk geheel uitleveren aan de macht van de corporaties. Je zou het ook openlijk kunnen doen en officieel samengegaan, fuseren dus, tot je monopolist bent. En dat mag (on dezelfde reden) ook niet van de wet.

Die wet wordt gemaakt door overheden. Overheden die volgens de libertarische gedachte niet mogen bestaan. Als die overheid en dus die wet niet bestaat, is de weg naar het monopolie (al of niet in kartelvorm) vrij. In dat geval is de macht dus van de overheid in zijn geheel overgegaan naar de corporatie(s). Het effect voor het volk is hetzelfde: het is onvrij.


Zowel corporaties als overheden willen dus macht. Macht over het volk. En overheden en corporaties beconcurreren elkaar daar ook in. De overheid krijgt macht van het volk toegewezen om dat volk te beschermen d.m.v. wetgeving. Bijvoorbeeld tegen de macht van corporaties. Corporaties proberen macht naar zich toe te trekken door de vrije markt te propageren (en dus de macht van de wetgever te beperken) en zich op te voeren als brengers van welvaart en economische groei. Maar, ze willen allebei meer macht. En ze beconcurreren elkaar daarom.

Maar ook hier geldt: als de concurrentie wegvalt, dan ontstaat er een monopolie. En één monopolie heeft veel meer macht dan twee elkaar beconcurrerende concurrenten. Een monopolie hoeft immers niet meer te dingen naar de gunst van het volk. Een monopolie heeft de macht over het volk.
Het ligt dus voor de hand dat het ook voor corporaties en overheden aantrekkelijk is om samen te gaan. Om samen een kartel te vormen, en de monopoliemacht die dat oplevert, te delen. En dat is dan ook precies wat er gebeurt.
Als overheden dan bijvoorbeeld de macht om geld te creëren aan private banken gunnen, of aandringen op privatisering van ziektekostenverzekering of energiebedrijven, dan betekent dat niet dat de macht over die activiteiten wordt opgegeven, maar dat er binnen het kartel mee wordt geschoven. In dit geval met de bedoeling dat de overheid niet meer verantwoordelijk kan worden gehouden voor de geleverde kwaliteit en de prijs. Maar de macht blijft gewoon binnen het kartel en daar profiteren beide partijen van.

Als duidelijk wordt dat er sprake is van misbruik van een monopoliepositie, dan kan het volk in opstand komen. En dat wil de monopolist niet, dus het is beter om de schijn op te houden dat er helemaal geen sprake is van een monopolie of een kartel, en dus te doen alsof er wel degelijk sprake is van concurrentie. Het bedrijfsleven zal dan ook nooit toegeven dat het beleid dicteert aan de overheden. En overheden zullen nooit toegeven dat ze een kartel zijn aangegaan met het bedrijfsleven en wetgeving ombuigen in het voordeel van corporaties. Ze zijn stiekeme partners en zullen elkaar de hand boven het hoofd houden.

Het heeft in deze situatie dan ook geen enkele zin om de schuld aan één van beide partijen te geven, en die partij uit te schakelen. Als je binnen dit kartel de corporaties elimineert, dan komt alle monopolistische macht bij de overheid terecht (zoals bij communisme). Als je de overheid elimineert, komt alle monopolistische macht bij de corporaties terecht (zoals bij extreem kapitalisme). Het maakt voor de burgers niets uit. Ze zijn in alle gevallen volledig onderworpen aan die macht en dus volledig onvrij.

Zowel in de linkse als in de libertarisch/kapitalistische gedachte wordt ervan uitgegaan dat er maar twee machtsblokken bestaan, en dat het volk altijd is onderworpen aan de één of de ander, of een mengvorm daarvan. Maar dan wordt voorbijgegaan aan een derde machtsblok. Het blok dat zowel het onderwerp als de leverancier is van alle macht, en dat is het volk. Het is het volk dat, door haar vrijheid in te leveren, de enige voedingsbron is voor welke macht dan ook.

Maar waarom zou het volk als leverancier van alle macht, die macht altijd weg moeten geven? Pas wanneer die macht niet weggegeven wordt, is er sprake van vrijheid. Als het volk zich zodanig zou organiseren dat grote machtsblokken onmogelijk kunnen bestaan, dan hoeft het haar macht niet weg te geven, en dan zal het de vrijheid dus kunnen behouden.

Aangezien centralisering van macht precies hetzelfde is als toename van macht, is decentralisering de enige bescherming tegen grootschalig machtsmisbruik. Dat geldt zowel voor overheidsmacht als voor corporate macht, als voor een kartel van beide.

Dus een sterk gedecentraliseerd en slank bestuur, met daarop een zeer directe controle door de burgers die zeggenschap aan het bestuur verlenen. Het is dan aan die burgers zelf om in de gaten te houden of dat bestuur nog wel werkelijk de belangen van het volk beschermt. En zo niet, dat bestuur te vervangen.

Dat vraagt van die burgers dus het nemen van verantwoordelijkheid voor zichzelf. Dit in tegenstelling tot de huidige situatie waarbij burgers die verantwoordelijkheid vrijwel volledig bij het steeds verder centraliserende bestuur (of het bedrijfsleven) leggen, en klagen als dat bestuur (of die corporatie) die verantwoordelijkheid misbruikt.

Wanneer burgers werkelijk verantwoordelijkheid voor zichzelf nemen, dan hoeven ze hun vrijheid niet in te leveren. Niet aan een libertarische, door het bedrijfleven gedomineerde wereld, en niet aan een ‘linkse’, door een grote overheid gedomineerde wereld. En al helemaal niet aan het huidige allesoverheersende kartel van die twee.








dinsdag 2 november 2010

Privatisering


"Er komt geen tol op bestaande wegen." Dat heeft minister Schultz van Haegen (Infrastructuur) maandag laten weten.

Volgens de minister kan van tol op het gewone wegennet geen sprake zijn. "De automobilist betaalt voldoende belastingen, daarvoor moet hij vlot kunnen doorrijden over onze wegen. Tol kan alleen maar van toepassing zijn op bijzondere extra wegen." Daarbij doelt ze op alternatieve trajecten die met privaat geld worden aangelegd.

Dit bericht trof ik vandaag aan op de website van de Telegraaf. Te zien aan de reacties kon het op de goedkeuring rekenen van de meeste lezers. Ik vrees dat die lezers de laatste (door mij vet aangegeven) regels niet gelezen, of in ieder geval niet begrepen hebben.

Wat de minister hier tussen neus en lippen zegt, is dat er mogelijkheden komen voor private wegen. Wegen die eigendom zullen zijn van de financiers die de wegen betalen, aanleggen en beheren. Ze opent daarmee de mogelijkheid om een begin te maken met de privatisering van het wegennet, dat vervolgens stap voor stap richting volledige privatisering kan groeien. En waaraan op termijn natuurlijk ook de ‘bestaande wegen’ zullen moeten geloven. Altijd gerechtvaardigd door het argument van ‘onbetaalbaarheid’ van de huidige situatie. Net als bij alle voorgaande privatiseringen.

Het is een volgende stap in de wereldwijde tendens naar privatisering van primaire dienstverlening en infrastructuren. Een tendens die vaart op het steeds terugkerende argument van de ‘marktwerking’. Marktwerking die uiteindelijk concurrentievoordeel zou moeten opleveren voor de ‘consument’. Maar dat in de praktijk nooit doet. Sterker nog: het heeft de ‘consument’ volledig overgeleverd aan de financiers.

De golf van privatiseringen is niets meer of minder dan een wereldwijde machtsgreep van de internationale financiers. Van de geldelite die hiermee de macht in de wereld in een recordtempo en met medewerking van de ook door hen gefinancierde overheden naar zich toetrekt. Wat de minister hier dus doet, is het keurig uitvoeren van de bevelen die ze van haar broodheren krijgt.

De nieuwe eigenaren van alle noodzakelijke dienstverlening en infrastructuren, zijn dezelfden als de eigenaren van het gehele monetaire systeem. Uiteindelijk zal het tot niets anders leiden dan tot totale horigheid en slavernij van de bevolking.

Privatisering is niets meer dan het verkopen van publieke instellingen en systemen (die dus eigendom zijn van het volk) aan particulieren. Om die instellingen en systemen te kunnen kopen, moet er geld zijn. En daarvoor zijn financiers nodig. En die financiers zijn bankiers.

Het zijn de bankiers die al het bestaande geld in omloop brengen via de door hen gecontroleerde centrale banken. De bankiers die de financiële middelen ter beschikking hebben om al deze, voor ons onmisbare, zaken op te kopen. Bankiers die dat geld uit niets creëren, en het tegen rente in omloop brengen. Geld dat vervolgens door de bevolking moet worden verdiend door ervoor te werken.

Het is het kartel van financiers dat de macht krijgt over de beprijzing van alle noodzakelijke diensten en systemen, en daarmee de zeggenschap krijgt over de hoeveelheid arbeid die wij moeten leveren om toegang te krijgen of te houden tot die diensten en systemen.

We moeten werken om geld te verdienen. Een groot gedeelte van het verdiende geld moet direct worden afgestaan aan de door de bankiers gefinancierde overheden. Om de rente over de overheidsschuld te betalen aan die financiers. Vervolgens maken diezelfde financiers uit hoeveel ze van het overgebleven geld vorderen in ruil voor toegang tot onze levensbehoeften.

Zij bepalen de prijs voor de geprivatiseerde gezondheidszorg, voor de geprivatiseerde energievoorziening, voor de geprivatiseerde watervoorziening (reken er maar vast op), voor wonen (zij zijn het die onze woningen financieren, of we nou kopen of huren), voor geprivatiseerd openbaar vervoer, voor de geprivatiseerde communicatiekanalen, en straks dus ook voor de geprivatiseerde wegen.

Zij zijn het die bepalen hoeveel we ervoor moeten betalen, en dus hoeveel we ervoor moeten werken. En wie er wel of geen toegang toe krijgt. Uiteindelijk zal het leiden tot een situatie waarin alles wat we met werken verdienen, direct wordt teruggevorderd door degenen die heersen over alles wat we nodig hebben om te kunnen leven.

Het zal leiden tot een volledige horigheid aan de financiers, die ons daarmee in al ons doen en laten kunnen besturen, en alle opbrengsten van onze arbeid via het omweggetje dat geld heet (een omweggetje dat diezelfde financiers volledig controleren) beheersen en erop parasiteren.